Inleiding.
Als we naar onze hond kijken, zien we bepaalde gedragingen. Deze gedragingen zijn het gevolg van een lange evolutie waarin de hond heeft geleerd zich zo te gedragen dat hij met de mens kan samenleven. En deel van zijn gedragingen zijn terug te voeren op zijn voorouders, de wolf. En deze gedragingen zijn dan ook erfelijk bepaald.
Als we over gedrag praten, kunnen we verschillend soort gedrag onderscheiden en wel;
Instinct | Ingeprent/ Aangeleerd | |
Dit gedrag is erfelijk bepaald, het zit al in het dier. | Het word aangeleerd door de omgang met ouderdieren, mens en nestgenoten : hij pikt dit gedrag op. | |
Het dier kan dus niet anders dan zo handelen, bijvoorbeeld zoeken naar een tepel, melk trappelen, zuigen, slikken. | Het is ingeprent / gekopieerd gedrag dus geen leerproces zoals je de hond met de cursus gehoorzaamheid dingen aanleert. | |
Dit gedrag volgt vaste patronen. | Deze inprenting scheidt in de eerste weken na de geboorte en heeft tot doel te weten tot welk soort je behoort en hoe je je dan te gedragen hebt. | |
En is dus zinvol voor de overlevingskans van die pup. |
Honden zijn zoogdieren en staan hoog op de evolutieladder. Pups horen tot de nestblijvers, dit wil zeggen dat zij tot op een bepaalde leeftijd afhankelijk blijven van de ouders. Ze worden gezoogd, het zijn dan ook zoogdieren.
De plaats van een dier op de evolutieladder bepaalt ook de tijd die hij afhankelijk blijft van de ouderdieren. En dus de tijd die het jong neemt om een bepaald gedrag te (kunnen) inprenten. Bij de pasgeboren pup zijn de reuk-/tast- en temperatuur zintuigen, de enige zintuigen die werken. Dus instinct is noodzakelijk voor het overleven van de pups.
Daar tegenover staan de nestvliegers, deze verlaten het nest vrijwel meteen na de geboorte, zoals eenden. Hier verloopt de inprenting zeer snel. Bij deze dieren speelt instinct een rol.
Ontwikkelingsfasen.
In het leven van de pups zijn de fases tijdens de ontwikkeling erg belangrijk.
Honden zijn hun hele leven in staat tot leren, aanleren, bijleren en afleren. Maar het is wel zo dat pups in de leeftijd van zes tot zestien weken het snelst en gemakkelijkst leren. Daarbij komt ook nog dat hoe vaster een bepaald gedragspatroon eenmaal in de hond zit ’’ in geslepen’’, hoe moeilijker het wordt om daar nog verandering in (aan) te brengen.
Het leven en de ontwikkeling van de hond kunnen we indelen in een aantal fasen. De optimale leertijd ligt in de eerste levensmaanden, waarin wij een aantal periode onderscheiden.
0-2 weken
’’slaap-en eetfase’’ ‚ ook wel vegetatieve- of neonatale fase genoemd.
2-3 weken
’’overgangsfase’’
3-12 weken
’’primaire socialisatiefase’’ ‚ ook wel inprentingsfase genoemd ( wordt verdeeld in 3 fasen )
12 weken-6 maanden
’’juveniele fase’’ ‚ ook wel secundaire socialisatiefase of jeugdfase genoemd.
6-18 maanden
’’adolescentiefase’’
Slaap- en eetfase (neonatale of vegetatieve fase)
In deze periode heeft de pup nauwelijks aandacht voor zijn omgeving. Hij doet weinig meer dan slapen en eten met andere woorden, overleven. Zijn hersenen en zintuigen zijn volop in ontwikkeling. Natuurlijk is hij zich min of meer bewust van zijn omgeving en wel volop in ontwikkeling. Natuurlijk is hij zich min of meer bewust van zijn omgeving en wel door geur op te nemen en te herkennen en hij is gevoelig voor temperatuurwisselingen, pijn en aanraking. Doordat de geur direct na de geboorte al functioneert, is het belangrijk om de pup in deze fasen al in contact te brengen met mensen en hun geur als een eerste aanzet tot socialiseren.
Overgangsfase.
De ogen en oren zijn open gegaan en de pup begint te reageren om zijn omgeving. De eerste gedragspatronen, vooral in het spel met nestgenoten, worden zichtbaar.
Primaire socialisatiefase.
Deze periode is de tijd dat levende wezens waarmee hij zijn leven gaat delen, als het ware worden ’’ in geprogrammeerd ’’. Dat betekent dat de pup met allerlei andere levende wezens kennis moet kunnen maken, zoals andere diersoorten maar ook diverse mensen (lange, korte, gehandicapte, gekleurde mensen, maar ook kinderen) en natuurlijk diverse omgevingsgeluiden zoals stofzuiger, vallende voorwerpen en noem maar op.
Daarbij is dit de periode waarin de pup leert hoe hij zich moet gedragen om te kunnen overleven, met andere woorden : hij moet oefenen. Je ziet dan gedragingen ontstaan als dood schudden, prooi besluipen, rangordespelletjes, paringsgedrag (als uiting van dominantie).
Kortom, alles wat de pup in deze periode leert, ervaart en meemaakt, zal hij in zijn latere leven als normaal beschouwen.
Onvoldoende inprenting op mensen kan in het uiterste geval leiden tot het zgn. kennelsyndroom. De hond is in dit geval bang voor mensen, maar niet voor honden. In een dergelijk geval verstart de hond volledig bij het zien van mensen, de lippen in een grimas opgetrokken en de staart tussen de achterpoten door tegen de buik aangetrokken. Deze hond kan niet bijten. Hij blokkeert volledig. Maar zijn de mensen weg en komt hij in contact met een andere hond, dan verandert het gedrag volledig.
De in deze periode opgedane ervaringen vormen uiterst belangrijke basis voor de toekomst en zijn grotendeels bepalend voor de manier waarop de pup later in het leven staat. De ervaringen gaan als het are deel uitmaken van de hond. Vandaar dat ook wordt gesproken over de “kritieke of gevoelige periode”.
Als er weinig prikkels worden aangeboden, groet de hond verarmd op en dit achterstand is later niet of nauwelijks nog in te halen. krijgt een dergelijke hond op latere leeftijd prikkels aangeboden, die in de inprentingsfase niet zijn ’’in geprogrammeerd’’ ‚ dan zal hij er niet of moeilijk mee om weten te gaan. Door tijdens deze levensperiode zoveel mogelijk prikkels aan te bieden bij voorkeur gebeurtenissen en ervaringen die horen bij het leven van alledag van een huishond, leert de hond dat dit normaal is en zijn later weinig problemen te verwachten.
In deze weken kunnen de pups ongelofelijk veel nieuwe ervaringen opnemen en verwerken. Ze beschikken over een groot aanpassingsvermogen en met het afnemen van de aangebroken om de pup bij zijn nieuwe eigenaar onder te brengen.
Deze uiterst belangrijke fase kunnen we indelen in verschillende fasen:
Fase ( 3-5 weken)
In deze fase is het vooral belangrijk dat de pup een beeld krijgt van zijn eigen soort / ras. Ze kennen nauwelijks angst en hebben dan ook geen vluchtgedrag, zijn ondernemend en treden alles open tegemoet. Het is dan ook belangrijk dat de pup in contact komt met andere diersoorten waaronder ook de mens. De fokker speelt in deze fase een zeer grote rol om dit allemaal in goede banen te leiden. Het gezicht, gehoor en de tastzin ontwikkelen zich in rap tempo. In deze periode worden pups gespeend het fenomeen ’’ mondhoeken likken’’ om de volwassen hond over te halen te gaan braken, wordt zichtbaar in deze periode en ze gaan langzamerhand over op het eten van vast voedsel. Ze gaan communiceren met elkaar en de eerste blaf-en gromgeluidjes klinken op. De moederhond likt de pups ook niet meer om het urineren en ontlasten te stimuleren. De pups gaan het nest verlaten om dit zelfstandig te doen. De moederhond begint in deze periode ook met het opvoeden van de pups door ze te blijven likken waardoor de pups in een gecorrigeerd door de moederhond of door de nestgenoten. Dit leidt tot de bijtrem.
De inprenting of het gebrek hieraan is onomkeerbaar.
2e fase ( 5-8 weken )
De pup is nog steeds bij de fokker. Er moet nu een duidelijk verschil zijn tussen speel en slaapruimte, zodat de pup kan leren na het slapen zijn behoefte buiten het nest te doen. Huisvesting in een te kleine ruimte zal het zindelijk maken van de pups aanmerkelijk moeilijker maken.
Dit is de echte socialisatiefase. De pup worden onafhankelijker. Ze drinken niet of nauwelijks meer bij moeder. De machtsverhoudingen in de roedel / het nest worden vastgelegd. Het is nu ook tijd voor nieuwe indrukken en tijd voor de nieuwe eigenaren. Op deze leeftijd zijn ze nog niet trauma gevoelig en hebben nog geen angst gedrag. De fokker en even later nieuwe eigenaar kunnen de pup veel ervaringen laten opdoen en andere honden en situaties leren kennen . Toch worden de pups tegen het eind van deze periode voorzichtiger, hoewel ze nog steeds nieuwsgierig zijnen alles willen onderzoeken.
3e fase (8-12 weken)
Doordat het zenuwstelsel zich ondertussen goed ontwikkeld heeft, wordt de pup gevoeliger voor indrukken.
Voor de nieuwe eigenaar is nu de taak weggelegd deze periode zo goed mogelijk te benutten en de pup op een positieve manier met zoveel mogelijk zaken kennis te laten maken, veel ervaringen op te doen en veel te laten beleven. De pup zal moeten leren omgaan met de drukte, menselijke maatschappij met verkeer, mensenmassa’s en maatschappelijke eisen aan het gedrag. Toch moet het aanbieden van de diverse nieuwe indrukken niet overweldigend gedaan worden, maar met beleid. Overdosering is nooit goed ! Door als eigenaar in deze periode een voorbeeldfunctie te vervullen, leert de pup te vertrouwen op het inzicht van zijn menselijke roedelgenoot.
Als de eigenaar in een nieuwe en misschien ook wat beangstigende situatie niet reageert, zal de pup geneigd zijn dat goede voorbeeld te volgen. Op deze manier wordt gebouwd aan een relatie, waarin eigenaar en hond elkaar blindelings vertrouwen en de eigenaar inderdaad de baas/ roedelleider is.
Het einde van deze fase is dan ook het begin van de leerperiode, “Wie is hier de baas ? “
Juveniele fase
In feite is het een voortzetting van de voorgaande fase. De pup wil weten wat zijn plaats is in de gemeenschap / roedel waarin hij leeft. Hij is dan volop bezig met ’’ uit probeergedrag’’ , voornamelijk om hoger op de rangordeladder te komen (gedrag dat vanaf de geboorte zit ingebouwd in de hond). Het is belangrijk dat de eigenaar nu consequent is, want de pup is volop bezig om de grenzen te verkennen. Hij wordt brutaler, duurt meer en zal misschien niet meer zo snel geneigd zijn zich bij een bepaalde situatie neer te leggen. Nu moet duidelijk worden of zijn baas ook letterlijk de baas is en blijft!
In deze fase zit het opvoeden er nog niet op. Het is nog steeds belangrijk om door te gaan met socialiseren, die ervaringen die eerder zijn opgedaan te bekrachtigen en nieuwe uitdagingen (op) te zoeken.
In het begin van deze fase gaat het gebit wisselen. Dit kan het gedrag tijdelijk negatief beïnvloeden. Veel knagen is dan een geliefde bezigheid van de pup en helpt hem door deze wisselperiode heen te komen. Aan de eigenaar de taak om te zorgen dat er ook iets te knagen valt om te voorkomen dat de pup knagen aan meubilair, deurposten, traptreden, schoenen en noem maar op. Niet alleen is dat voor de pup een prettig gevoel maar op deze manier wordt zijn tastzin verder ontwikkeld.
Het tanden wisselen vergt veel energie van de pup en gedurende deze periode zal de pup dan ook minder opnemen en soms lijkt het zelfs alsof hij wat onder de lede heeft.
Net als mensenkinderen kennen ook hondenkinderen een periode waarin ze (soms)moeilijker handelbaar zijn en ze het eerder geleerde ineens lijken te zijn vergeten. De puberteit, die direct op de juveniele periode volgt en daar soms ’’geruisloos’’ in over gaat.
Adolescentiefase
Iedereen kent wel het voorbeeld van de voorbeeldige pup die alles spelenderwijs eigen maakt om dan plotseling op de leeftijd van een maand of zes a zeven niet meer te weten wat gevraagd word door de eigenaar.
De hormonen beginnen op te spelen . Veel teven worden in deze fase (of aan het eind van de voorgaande fase) voor het eerst loops. Reuen raken geïnteresseerd in de luchtjes van andere honden en ze krijgen belangstelling voor loopse teven. Bij het urineren gaan ze hun poten optillen (uitzonderingen daargelaten).
Om door de puberteit te komen dient de eigenaar zeer consequent en zo nodig streng op te treden. De eigenaar moet zijn grenzen duidelijk aangeven en bewaken!
Volwassen worden is nu het belangrijkste.
Lichamelijk gezien is de pup nu een slungel. Hij moet nog uitgroeien. Bij veel rassen zal het nog tot een leeftijd van ongeveer twee a vier jaar duren eer de hond volledig is uitgegroeid, zowel lichamelijk als geestelijk. Vaak wordt in deze periode gezegd, ” hij moet nog tussen de oren groeien”.
De opbouw van het gedrag is nu in principe voltooid.
Als de hond de puberteit achter de rug heeft, is hij volwassen.
En hoewel het niet echt tot de ontwikkeling van de pup behoort, hebben de navolgende leeftijdsfasen ook hun eigen gedragskenmerken.
Volwassenheid.
De hond is dan een jaar of 2-4. En hoewel het gedrag uitgekristalliseerd is, kan ook een volwassen hond nog veel leren.
De honden die tijdens de jeugd goed begeleid en gesocialiseerd zijn, kunnen veelal gemakkelijker met nieuwe situaties omgaan dan honden die dit hebben moeten ontberen. Bij honden die een minder goede socialisatie hebben gehad, is dat nog wel enigszins om te buigen maar helemaal weg trainen (b)lijkt niet mogelijk.
De oude dag.
Na verloop van jaren bereikt de hond zijn oude dag. Voor het ene ras is dat al op een leeftijd van een jaar of 7-8. Met name kleinere rassen kunnen tot op hoge leeftijden nog actief en jeugdig zijn. Ook binnen een ras zijn individuele verschillen te zien. De oude(re) hond krijgt misschien last van ouderdomskwaaltjes en is wellicht ook geestelijk niet meer zo bij de tijd dan vroeger.
Lichamelijke gebreken kunnen leiden tot gedragsveranderingen.
Een hond die bijvoorbeeld doof is, kan snel schrikken en daardoor gedrag vertonen dat hij normaal niet vertoont. Het zicht van de hond wordt minder door staar en de hond kan gedesoriënteerd raken en ineens van zich afsnauwen, ook al is hij anders nog zo tolerant.
Om de hond zo lang mogelijk jong te houden is het belangrijk hem zowel lichamelijk als geestelijk te blijven activeren.
Zware-, lichamelijke inspanningen zijn nu misschien uit den boze, maar er zijn gelukkig nog voldoende andere mogelijkheden om als eigenaar en hond zo lang mogelijk optimaal van elkaar laten genieten.